Mijn opa, Frederik Albeda, was op weg om boerenknecht te worden net als zijn vader en diens vader. Een boer zag echter meer in hem en moedigde hem aan om te kiezen voor avondstudie en op te klimmen. Dat was een groot succes. Hij schopte het niet alleen tot ambtenaar bij de dienst Invoerrechten en Accijnzen, maar ook tot voorzitter van de Bond van Belastingambtenaren en lid van de Verbondsraad van het CNV. Pas in 1917 kreeg Nederland algemeen kiesrecht (voor mannen), twee jaar later kregen ook alle vrouwen kiesrecht. Dat opa Albeda geen aanhanger was van de SDAP, maar van de AR had te maken met de boer die hem had aangemoedigd zich te ontwikkelen.
Mijn voorouders van vaders kant waren Friezen die in 1925 emigreerden naar Rotterdam. Dat er thuis geen Fries werd gesproken was omdat mijn oma Jansje de Vries Harlings sprak. Hoewel emigratie zwaar klinkt, kan het echt zo gezien worden. Mijn opa citeerde graag Friese gedichten. Hij zong volgens mijn vader met tranen in de stem Friese liederen waaronder “It Aldershûs”, het landverhuizerslied met een tekst van Pieter Jelles Troelstra. Op vakantie ging hij steevast naar Friesland.