Mijn overgrootvader Willem Albeda (1858), zoon van Frederik (1822 – 1859), was landarbeider die in conflict kwam met de boer waar hij voor werkte. Het ging om mijn opa en zijn broer die in de schuur speelden om aan de kou thuis te ontsnappen. De boer gooide hen de schuur uit, waarop Willem zei: “Ik werk voor jou, mijn vrouw werkt voor de boerin, mogen mijn kinderen dan niet in de schuur spelen?” en hij nam boos ontslag.
Dat was nogal wat, want werkloosheid midden in de winter betekende geen geld en de kerk wilde zo’n revolutionair niet steunen. Hij was ook aanhanger van (dominee) Domela Nieuwenhuis. Troelstra’s Sociaal democratische arbeiderspartij heeft hem toen een half jaar gesteund.
Vanaf 1887 bepaalde de wet dat het kiesrecht voor de Tweede Kamer uitgeoefend zou kunnen worden door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die “door de Kieswet te bepalen tekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand bezitten“. Mijn overgrootvader was toen 29 jaar, zijn vrouw Mintje 27, veel welstand hadden ze niet.