Wil Albeda

Mijn vader ging naar de MULO, bleek goed genoeg te kunnen leren voor de HBS en kreeg zelfs een beurs om te kunnen studeren. Het werd economie, want voor theologie moest je op kamers en dat was onbetaalbaar.

De studie economie bracht hem bij het CNV als economisch adviseur bij de Bouwbond. Een grote en sterke vakbond mocht niet alleen tegengeluiden laten horen. In 1950 werd de SER opgericht. Dat was de tijd van de wederopbouw. Men was het er in brede kring over eens: de overheid moet zich meer gaan bemoeien met economische groei, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Maar de overheid kon dat niet alleen. Dat kon alleen door het bedrijfsleven (ondernemers en werknemers) blijvend bij het oplossen van deze maatschappelijke vraagstukken te betrekken. Zo kon er een goede geleide economie en een welvaartsstaat opgebouwd worden.

Misschien is het leuk dit citaat van hem uit 1953 op te halen over zelforganisatie. “De geleide economie, met geleide lonen, de welvaartsstaat (…) zij dreigen de vakorganisatie uit te hollen en daardoor steeds meer verantwoordelijkheid te ontnemen aan de kleine man, wie op den duur slechts het stemrecht blijft om zich te laten gelden (eens in de vier jaar).” Hij meende dat alleen het stemrecht te weinig was. Hij wilde de mensen welzijn, maar ook de verantwoordelijkheid geven. Met zijn achtergrond wist hij dat mensen die verantwoordelijkheid best aankunnen.

Mijn vader klom vervolgens verder op en werd van vakbondsman uiteindelijk minister (1977 – 1981, kabinet Van Agt – Wiegel). Hij heeft zich wild geërgerd toen hij als minister een hoge ambtenaar eens achteloos hoorde zeggen: “Ach hun grootouders waren nog analfabeet!”. Mijn vader wist dat dat ook voor een van zijn eigen grootouders gold.

De zelforganisatie zorgde ervoor dat er in bij hem thuis stevig gediscussieerd werd over de kerk (de vrijmaking) en de rol van de vakbond. Zelforganisatie zorgde ervoor dat er een stevige inhoudelijke basis was voor de verzorgingsstaat. Welbegrepen eigenbelang, solidariteit en wederkerigheid zijn begrippen verbonden aan de gedachten over steun aan mensen die zichzelf onvoldoende konden helpen. Bij mijn vader thuis werd daar veel over gesproken, maar in mijn jeugd thuis trouwens niet: mijn vader was al voortdurend bezig met politiek en was hij thuis, dan las hij vooral veel.

In zijn jeugd was de kerk heel belangrijk. Niet voor niets hoopte mijn opa dat mijn vader dominee zou worden. Een incident met ds Schilder is echter tekenend voor de veranderende tijden. In die tijd was in de kerkelijke gemeente Delfshaven de sfeer verslechterd door polarisatie en wantrouwen en er was grote kritiek op de Kerkenraad. Ds Schilder sprak toe om te verzoenen en stelde halverwege de bijeenkomst de vraag “Is er dan iemand hier die de Kerkenraad niet ten volle vertrouwt?” Mijn vader keek om zich heen en zag dat zelfs niet de felste criticus iets zei. Dat deed je ook niet bij een dominee met zo’n groot gezag. Mijn vader stond toen op en zei dat dat juist een wijdverbreid gevoel was. Het leidde tot woedende uitroepen van de plaatselijke dominees.